KAMP WESTERBORK

De bouw

Vooral na de kristalnacht op 9 november 1938, kwam een grote stroom vluchtelingen naar ons land.

Tot aan het begin van de oorlog werden 10.000 Duitse vluchtelingen toegelaten. De Nederlandse regering was niet van plan voor de opvang van deze mensen geld uit te geven. De vluchtelingen gingen van kamp naar kamp, hun koffers moesten constant gepakt staan. De regering zag in dat het zo niet langer kon en meende de oplossing te zien in de bouw van een centraal vluchtelingenkamp op de Veluwe. Er kwamen protesten van omwonenden, maar doorslaggevend was die van koningin Wilhelmina. Haar secretaris liet minister van Binnenlandse Zaken weten dat een vluchtelingenkamp dicht bij paleis ‘t Loo de Koninklijke goedkeuring niet kon wegdragen. Het kabinet richtte vervolgens de blik op Drenthe, waar bij Westerbork een flinke lap grond lag. Eenzaam en leeg. Ideaal voor het een vluchtelingenkamp.

De Joodse Gemeenschap wou ook niet dat het vluchtelingenkamp in Drenthe zou liggen. Terwijl zij wel voor de kosten moest opdraaien. Onder de groep van Joodse vluchtelingen die naar Palestina wilden afreizen was er zeker enthousiasme voor dit kamp in de wildernis.

Het perspectief van een nieuw te bouwen dorp met mogelijkheden voor akker- en tuinbouw deed het beste vermoeden. Er zouden plannen bestaan om binnen het kamp het verschil tussen legaal en illegaal weg te halen.  In augustus 1939 begonnen arbeiders met de bouw van de barakken. Op 9 oktober 1939 kwamen de eerste Joodse vluchtelingen in het Centraal Vluchtelingenkamp Westerbork aan.

De eerste bewoners

De eerste bewoners moesten meteen aan het werk. De barakken stonden er, maar de inrichting moest nog  gebeuren.

Vanuit de boerderij Schattenberg zou nieuw land worden ontgonnen. Wie dat zware werk niet gewend was, voelde aan zijn rug, armen en handen wat het was om de heidegrond met een schop om te spitten. Het graven was nodig om een goed lopend gemengd bedrijf van de grond te krijgen, dat het hele kamp zou kunnen betalen.

Door de geïsoleerde ligging van het kamp waren de bewoners vooral op elkaar aangewezen. Op 9 oktober 1939 kwamen 22 vluchtelingen. Eind januari 1940 waren dat er 167. Eind april telde Westerbork al 749 vluchtelingen. Van alle beloften over scholing en ontspanning was maar weinig terechtgekomen. Steeds meer ervoeren de bewoners hun onderkomen als een concentratiekamp. De onrust over wat de Duitse nazi’s van plan waren, groeide. Met angstige ogen keken ze naar de kaart zagen dat Westerbork niet ver van Duitsland lag.

Begin WOII

Op hun verzoek was al eerder een evacuatieplan opgesteld. In geval van een invasie zouden ze via Zeeland naar Engeland worden gebracht. De vluchtelingen vertrokken per trein, maar verder dan Zwolle kwamen ze niet: de IJsselbrug was opgeblazen. De alternatieve route via de Afsluitdijk eindigde in Leeuwarden, waar de vluchtelingen bij gezinnen werden opgevangen. 

De Nederlandse autoriteiten besloten  na de mislukte evacuatie alle Joodse vluchtelingen in Westerbork onder te brengen.

1940-1942

Nadat de Joodse vluchtelingen waren teruggekeerd in het kamp in Westerbork, werden de richtlijnen strenger. De discipline werd aangehaald. Onder leiding van de nieuwe commandant  J. Schol werd de bewaking serieus aangepakt. In plaats van een paar rijksveldwachters hield een detachement van vijftien marechaussees nu toezicht.

’s Morgens en 's middags werd er appèl gehouden en de fietsen werden verboden.

Hier stond tegenover dat er serieus werk van het onderwijs werd gemaakt. De kinderen moesten tot hun negentiende en later tot hun veertiende naar school. Er kwamen zogeheten dienstgroepen voor allerlei werkzaamheden en elke barak kreeg een eigen barakleider. Commandant Schol legde de basis voor een kamporganisatie die door de Duitsers werd overgenomen. De anti-Duitse commandant Schol dacht dat een perfecte organisatie de beste remedie was om de Duitsers buiten de deur te houden. En hoewel Schol zijn regime verscherpte, trad hij niet onmenselijk op. 

Toen de nazi’s begin 1942 tot systematische uitroeiing van de Joden hadden besloten, had dat gevolgen voor het kamp. Het kamp werd uitgebreid met een groot aantal barakken en kleinere gebouwen. Op 1 juli werd het kamp aangewezen als Polizeiliches Judendurchgangslager. Hoewel commandant Schol tot januari 1943 aanbleef, nam de bevelhebber van de Sicherheitspolizei (SD) de taak van de Nederlandse kampleiding over.

 

 

 

Na de overname van het kamp kwamen er prikkeldraadomheiningen, zeven wachttorens en een compagnie SS-Wachbataillon. 

In de dagelijkse gang van zaken greep deze absolute heerser nauwelijks in. Zijn voornaamste zorg was het voldoen aan het wekelijks te leveren aantal Joden. De organisatie daartoe liet hij over aan gevangenen. Reeds in de tijd van het vluchtelingenkamp was er een kamporganisatie opgezet door de Duitse Joden. Velen van hen hadden in Duitse concentratiekampen gezeten en wisten dat de omstandigheden in een kamp beter waren als men zelf de zaken zoveel mogelijk probeerde te regelen in plaats van het aan de nazi's over te laten. In de tijd van het doorgangskamp bleven zij de overhand houden in de kamporganisatie. Als vorst binnen het kamp functioneerde Schlesinger.

Zolang de Joodse kampstaf zich hield aan het door Gemmeker doorgegeven aantal te deporteren mensen was zijn macht over de medegevangenen totaal. Hierdoor en door hun soms verkwistende en stuitende leefwijze waren de leiders weinig geliefd en veelal gehaat. Zij waren in staat anderen in bescherming te nemen. Er was een grote mate van afstand tussen zij die een functie hadden en de massa.

Voor de interne organisatie en bewaking was er een Joodse ordedienst in het leven geroepen. Gehuld in een groene overall waren de OD'ers de onmisbare ordebewaarders in het kamp waarvoor vooral oud-militairen en jongeren in aanmerking kwamen. Voortdurend werd de Duitse leiding door OD'ers bijgestaan, waardoor ze in het kamp bekend stonden als de ‘Joodse SS'.  Ook moesten zij vluchtpogingen voorkomen en alles wat niet door de beugel kon aan de kampleiding doorgeven. Soms werd de OD ingezet bij acties buiten het kamp. Omdat er nauwelijks treinen genoeg waren om de Joden naar Westerbork te brengen, werd de Ordedienst soms ingezet om zelf het transport te regelen. Vooral in Amsterdam waren er voortdurend treinen tekort.

Hoewel de gevangenen somber waren, werd er in kamp Westerbork alles aan gedaan om het niet op de laatste halte aan de weg naar de vernietiging te laten lijken. Desondanks was het leven er zwaar. In de barakken was geen ruimte. Niemand kon zich eens terugtrekken. De hygiëne liet alles te wensen over. De bewoners leefden op elkaars lip. Daar moesten wel ergernis en ruzie van komen.

Het kamp moest zoveel mogelijk functioneren als een normaal dorp. Wie een baantje had kon van dubbel geluk spreken. Niets was erger dan doelloos door de modder van het kamp te lopen en zijn tijd te verdoen met het wanhopig bedenken van listen om aan een felbegeerde vrijstelling voor de trein te komen. Iedereen kon je vertellen dat wie niks om handen had, het eerst kon instappen. Er waren cursussen en er kon gesport worden. Zelfs winkelen was mogelijk. Het kamp had zijn eigen geld. Daarmee kon je in de Lagerkantine terecht. Er was zelfs een wisselkantoor waar het laatste 'gewone' geld voor de biljetten van kamp Westerbork ingewisseld kon worden.

Voor de kinderen leek het kamp nog normaler dan voor de volwassenen. Ze moesten, net als thuis, naar school. Eigenlijk was Westerbork zijn tijd zelfs vooruit. Voor de kinderen van 1 tot 6 jaar liepen crèche en kleuterschool in elkaar over. Voor de oudere kinderen gold een leerplicht tot 15 jaar. Zo leidden de jongste kampbewoners overdag een leven dat zo normaal mogelijk leek.

Vooral bijzonder in kamp Westerbork was de ziekenzorg. Ondanks de dreiging van de transporten hadden de patiënten over het algemeen niets te klagen. Het trof dat er zoveel Joden chirurg, arts of tandarts waren. Een baantje in de verpleging was zó gewild dat met gemak het beste personeel uitgezocht kon worden. Op een gegeven moment beschikte het ziekenhuis over 1725 bedden, 120 artsen en 1000 man of vrouw aan personeel.

Om het leven een zo'n normaal mogelijke gang te laten gaan, stimuleerde kampcommandant Gemmeker allerlei ontspanningsmogelijkheden. Dit uiteraard ook voor zijn eigen verstrooiing. De Bühne-gruppe kreeg vele faciliteiten om bonte avonden met cabaret, koor, orkest en ballet te organiseren. Daarnaast vonden er toneel­voorstellingen en muziekuitvoeringen plaats. Ook werden er sportwedstrijden gehouden: voetballen en boksen. Het kunnen deelnemen aan dergelijke activiteiten was niet onbelangrijk. Het gaf niet alleen allerlei voorrechten, het meest wezenlijke was dat men vooreerst werd vrijgesteld van deportatie.

In het kamp was er alles op gericht om de Joden de indruk te geven dat men naar werkkampen in Oost-Europa zou worden gestuurd. Het leven zou er zwaar, hard en eentonig zijn, maar er zou te leven zijn. En in ieder geval zouden gezinnen en families bijeen blijven. Zo was de gegeven informatie. Uit kampen als Auschwitz kwamen dan ook wel eens brieven, waarin gemeld werd dat er hard gewerkt moest worden, maar dat men het goed maakte. Twijfel kwam er als er treinen vertrokken met alleen ouden van dagen, zieken of kinderen. Ook gingen er wel geruchten door het kamp dat de nazi's weinig goeds in de zin hadden. Vooral de gevluchte Duitse Joden wisten veelal uit eigen ervaring welke kant het op kon gaan. Doch dat hen het ergste te wachten stond geloofden weinigen.

Toch was er een permanente angst om gedeporteerd te worden. In de diepere lagen van het bewustzijn was er een besef aanwezig van naderend onheil. Door zich aan arbeid vast te klampen in de hoop daardoor onmisbaar te zijn. Door het verkrijgen van functies, die vrijstelling van transport gaven. En bovenal door het bemachtigen van een stempel. In de loop van 1942 voerden de nazi's een systeem van onderscheidingen in door de Joden op hun persoonsbewijzen stempels te verstrekken. Deze stempels gaven bis auf Weiteres uitstel van deportatie. Ook het plaatsen van de naam op lijs­ten leek uitzicht te bieden. Allerlei instanties en particulieren, die misschien een uitweg wisten werden aangeklampt. Op sommige lijsten kwam men na forse betaling, op de Stamlijsten prijkten de namen van hen (en veelal hun familieleden) die in het kamp belangrijke functies hadden, zoals in de organisatie, het ziekenhuis, het cabaret e.d. Vooral op de dagen voorafgaande aan het transport was er sprake van vele wanhopige pogingen om op de één of andere wijze gespert te worden.

Het geringe aantal ontvluchtingen uit het kamp (ca. 300) heeft ook te maken met het door de nazi's zorgvuldig in stand gehouden systeem. Want mogelijkheden om te vluchten waren er zeker. Niet alleen werkten velen bij boeren in de omgeving, waarbij weinig bewaking aanwezig was, ook kon men voor allerlei op­drachten naar elders worden gestuurd. Maar dan bleven wel een aantal familieleden in het kamp achter. In geval van ontvluch­ting gingen zij of mensen uit de barak van de vluchteling als strafmaatregel op transport! Dat weerhield de meeste, zoals ook de gedachte dat men niet wist waarheen te gaan.

De ‘fatsoenlijke’ behandeling door de nazi's, het stelsel van vrijstellingen, het ziekenhuis, het cabaret  hadden echter geen ander doel dan het scheppen van illusies. Want uiteindelijk moest bijna ieder op transport. Het sys­teem gaf uiteindelijk alleen valse hoop.

Maak jouw eigen website met JouwWeb